vrijdag 24 oktober 2014

Bloot

Tussen het gewone volk duiken in Nijmegen
in 2009 ineens twee hoeren op.
De eerste keer dat ik bij een historisch evenement werd geconfronteerd met middeleeuws bloot was in 1997 tijdens een festival rond de Walburgkerk in Zutphen. Een lokale club had in een steegje achter de kerk een ‘bordeel’ gebouwd van wat planken en doeken en daarin en erbij verbleven een aantal dames die ‘hoeren’ moesten voorstellen. Ze hadden decolletées en één van hen had haar schouder ontbloot.  Hoe ze gedacht hadden hun act in te vullen was niet geheel duidelijk. Af en toe verdween er een passant aan de hand van één van die dames achter de lappen en dan klonk er wat gegiechel, waarna de ‘klant’ er na een minuut of zo met rooie kop weer uitkwam. Intussen gedroegen de anderen zich zoals ze dachten dat antieke hoeren dat deden. En dat op de ‘Hollandse acteurs’ manier dus lacherig en houterig en niet wetend waar je je handen moet laten.
                Ik vroeg me  toen al af waar dit alles op gebaseerd was. Waarschijnlijk op wat men in films gezien had, want uit de bronnen kom je niet veel tegen over prostitutie. Alleen in de keuren van de diverse steden staan wel regels waaraan de hoeren moesten voldoen: alleen hun beroep uitoefenen in bepaalde buurten of huizen, dus niet erbuiten komen anders kregen ze een boete. Ook mochten ze niet later dan bijvoorbeeld tot de laatste klok hun beroep uitoefenen en mochten ze na die tijd ook geen kaars meer voor hun raam zetten. Ook kwade herbergen oftewel bordelen waren aan strenge regels met hoge boetes gebonden. Er staat nog een aardig stukje over in Het werk van de vos (Zutphen (!) 1985) van Dick Berents.
                Toen we met de LHO begonnen hadden we wel eens gelezen dat hoeren goed herkenbaar over straat moesten gaan, door bijvoorbeeld iets geels te dragen. Geel was namelijk een ‘duivelse’ kleur. Ik vroeg me toen al af hoe dat zat als je de livrei van de Hollandse graaf droeg die als wapen een rode leeuw op geel had. Bij nadere beschouwing ging het over die kledingkeuren meestal over de echt grote buitenlandse steden, als Londen, Keulen en Milaan en vooral de metropolen langs de Middellandse Zee, waar 30.000 tot 100.000 mensen woonden. In het volkrijke Parijs droegen hoeren trouwens geen tekens etc. maar ze mochten geen kleding met bont of fluweel dragen, anders volgde inbeslagname en een boete. Instructief is hierbij het boek van Esther Cohen, Peacable domain, certain justice (Hiversum 1996). Een flinke plaats als Dordrecht telde in de veertiende eeuw zo’n 10.000 mensen en ik maak me sterk dat iedereen wist wie de hoeren waren. En iedereen wist  waar die woonden of werkten: buiten de Minderboederspoort. En de meeste andere steden bij ons waren veel kleiner.
                De gemiddelde middeleeuwer had niet veel moeite met zaken als seks en naaktheid, maar hij of zij waakte ervoor om in het openbaar te veel bloot te tonen. Dat was voor binnen, in de eigen kamer. Vrouwenbenen en –halzen bleven de hele middeleeuwen door bedekt, behalve in de mode-uitingen van de midden veertiende en weer in de laat vijftiende eeuw toen decolleteés in waren. Maar alleen voor de elite en dan voornamelijk bij jonge, huwbare vrouwen. Een gewone, nette burgervrouw deed dat niet. Je kon zelfs beboet worden als je er te schandelijk bijliep. Dus waarom zou een hoer dat doen als iedereen toch al wist wie ze was? En ze riskeerde ook liever geen boete, want die konden hoog uitvallen. Het is dus bijzonder onwaarschijnlijk dat hoeren er bloot bijliepen. Of bijvoorbeeld met onbedekt haar. Ik ken geen afbeeldingen van hoeren die buitenshuis zonder hoofdkleden of met ontblote ledematen rondliepen.
                Prostitutie was ook nergens verboden; het was een noodzakelijk kwaad. Als ze maar in de hen aangewezen paar straten of stegen bleven en niet na de avondklok werkten. In sommige steden mochten ze dan ook nog niet op straat klanten aanspreken, maar wel in kroegen en badhuizen komen. Als ze in overtreding gesnapt werden kostte het hen een boete of het bovenste kleed (en dan had je nog je onderkleed aan) en dat gold ook voor hun klant als die getrouwd of geestelijke was. Meer niet.

                En dan kom je in 2009 ook bij het Gebroeders van Limburg Festival  ineens een paar dames met decolletée en ontblote schouders en niks op hun hoofd tegen, die brutaal weg in de optocht meelopen. En ook nog eens in iets dat als zestiende-eeuwse rocken herkenbaar was (de broers overleden in 1416), maar daar gaat hier even niet over.  Protest hielp niet en ze kwamen terug. Wie weet lopen ze er nog, maar ik ben sinds 2011 niet meer wezen kijken want ik kan er niet meer tegen (en wel hierom).

maandag 20 oktober 2014

Kritisch baasje

Hardhouten pindabakjes














Ik ben een kritisch baasje.  Altijd geweest. En het is door de jaren heen alleen maar erger geworden. Dat komt omdat ik door de loop van de tijd heel wat heb bijgeleerd, dus ik weet meer dan vroeger. En ik weet nu beter dan ooit als iets niet klopt of niet authentiek is.  Ik gebruik die kritische houding natuurlijk voornamelijk in mijn werk, maar ook in dat deel van mijn leven dat zich bezig hield en nog houdt met levende geschiedenis (LG). En met het daarbij aanleunende re-enactment (RE). Die kritische geest heeft zich alleen maar verdiept tijdens en na mijn studie geschiedenis (2003-2009). Sterker nog: die geest werd door al mijn docenten alleen maar gestimuleerd en aangewakkerd. Het is namelijk een onderdeel van het hebben van een wetenschappelijke houding als je met een vak, zoals geschiedenis, bezig bent. Het hoort er gewoon bij. Je past het ook voornamelijk toe bij onderzoek naar en interpretatie van historische bronnen. Maar je hoort ook kritisch te zijn op de ‘producten’ die studie en onderzoek opleveren, zoals boeken, artikelen, documentaires, tentoonstellingen, etc. Inclusief die van jezelf. Vandaar dat recensies op die gebieden altijd een kritische ondertoon hebben en niet alleen op de goede, maar ook op de mindere kanten van zo’n ‘product’ de aandacht vestigen. Daar leert de producent van.
                Ik weet maar al te goed dat het ontvangen van kritiek niet iedereen even gemakkelijk afgaat. Dikwijls weten mensen wel dat iets wat ze doen niet helemaal klopt (ik heb het nu voor het gemak even over re-enacters) maar ze hopen dat ze ermee wegkomen omdat het gemiddelde publiek ‘dat toch niet ziet’. Als ik het dan wel zie en er wat van zeg kan ik enkele verschillende soorten reacties verwachten:
1         Men geeft ruiterlijk toe dat ik gelijk heb. Komt het minste voor.
2         Men geeft het toe, maar zegt erbij dat ze nog geen tijd, gelegenheid, geld of zin hadden om het bewuste onderwerp te verbeteren. Komt redelijk veel voor.
3         Men zegt dat ik ongelijk heb. Ik kan dan verder gaan met het produceren van argumenten en dan kan men alsnog in reactie 1 of 2 vervallen. Komt ook weinig voor.
4         Of men accepteert het niet en maakt mij uit voor een ouwe zeur, azijnpisser, authenticiteitsnazi of spelbreker. En dat ik altijd afbrekende kritiek heb in plaats van opbouwende. Komt heel veel voor!
Dat laatste bestaat trouwens niet: opbouwend of afbrekend. Dat iets zo gevoeld wordt komt uit de houding van de ontvanger voort, niet uit de gever (al zal er best wel eens iemand zijn die een ander via kritiek gewoon onderuit wil halen of zelfs kwaad wil doen). Reageerders 1 en 2 zullen de kritiek namelijk als opbouwend ervaren en 3, maar vooral 4, als afbrekend. Schuldgevoel en de realisatie gesnapt te zijn, zullen hier de oorzaak van zijn. Denk ik, maar ik ben geen psycholoog.
De ervaring leert dat bij dergelijke kritiek in een persoonlijk gesprek, tussen twee mensen, als je elkaars gezicht en lichaamstaal kunt zien, reactie 1 en 2 in verhouding veel het gevolg zijn.  Iemand die in een groep die kritiek krijgt zal eerder op wijze 3 en veelal als 4 reageren, want die denkt voor de groep af te gaan. En als het via één van de social media gaat, waabij je geen nuances in je kritiek kunt aanbrengen (tenzij je je tekstje omgeeft met allerlei mitsen en maren en smileys) en je iemands gezichtsuitdrukking niet kunt zien, is bijna louter reactie 4 het gevolg.
                Het heeft er veel van weg dat degene die de kritiek ontvangt denkt dat hij of zij persoonlijk wordt aangevallen. Het schijnt dat dan een afweermechanisme start dat op een felle persoonlijke aanval uitdraait. In plaats van met tegenargumenten te komen (die zijn er meestal niet en dat weet de ‘aangevallene’ meestal zelf ook wel) wordt de criticus in een kwaad daglicht gezet. Men speelt op de man om af te leiden van het onderwerp waar het eigenlijk over gaat.
                “Waar bemoei  je je mee?” is daarbij een veel gehoorde vraag. Duidelijk is dikwijls dat de aangesprokene niet begrijpt dat je door bijv. een foto van jezelf in historische kleding op Facebook te zetten je niet alleen complimenten kunt verwachten (vooral van mensen die geen verstand van die kleding hebben) maar ook kritiek op wat er eventueel niet goed aan is. En dat geldt zeker als je zo’n foto op een re-enacters forum zet. Tussen alle zoete likes en ‘prachtigs, geweldigs, moois en knaps’ zal zo’n kritische opmerking als ‘zuur’ ervaren worden. Het is een domper en dat vindt niemand leuk.  Maar het is wel kinderachtig om de boodschapper af te schieten in plaats van de ‘rotte plek’ aan te pakken.
                Vroeger, toen ik nog bestuurslid van die Landen van Herwaerts Over was, stond ik al bekend als streng. Nieuwe leden hadden dikwijls bepaalde, niet erg kloppende ideeën over de middeleeuwen en die moest ik dan, voor zover ik dat toen zelf wist, ombuigen naar een realistischer opvatting. Dat werd me toen ook niet altijd in dank afgenomen, ondanks dat dit altijd (op één keer na…) in tweegesprekken of in kleine kring gebeurde. Het heeft de vereniging diverse leden gekost, terwijl die met zijn 150-175 leden toch meestal tot de grootste van Nederland behoorde. Zij die bleven werden op den duur zelf deskundigen en hebben nu nog net zo’n kritische houding. Zij die weggingen sloten zich soms aan bij clubs die het niet zo nauw met de authenticiteit namen en dat kun je, tot op de dag van vandaag, nog steeds zien. Of ze zetten zelf een vereniging op die wel volgens hun ideeën opereerde. Veel van die clubs bestaan inmiddels trouwens niet meer.
                Mijn uitgangspunt is altijd geweest: als je pretendeert mensen uit het verleden voor te stellen heb je de morele plicht dat zo goed mogelijk onderbouwd te doen. Zeker als je het publiek wilt voorlichten over hoe het er vroeger aan toeging. Als je dat niet doet pleeg je geschiedvervalsing en zadel je degenen voor wie je je als historisch personage uitdost op met een niet kloppend beeld. Ik vind dat ethisch, maar ook wetenschappelijk gezien, niet kunnen. En misschien is dat wel hetzelfde. Als ik  dus kritiek heb is mijn enige doel te voorkomen dat je als persoon of groep een educatieve flater slaat en af gaat voor de kijker. Dat zelfs in schoolboeken, musea, romans, films en games onhistorische onzin wordt verteld is daarbij geen excuus. Iemand die levende geschiedenis pretendeert te doen, en daar hoort ook re-enactment bij, is verplicht dat zo correct mogelijk te doen met medeneming van alle kennis die er over de periode en het gekozen voorbeeld te vinden is. Geschiedenis is echt gebeurd; het is geen fantasy. Beginners en kinderen kunnen dikwijls geëxcuseerd worden, maar eigenlijk kun je het zodra je je in het openbaar vertoont als uitvoerder van een stukje geschiedenis niet veroorloven dat fout te doen.

De auteur bij de eerste paal
van Archeon november 1991
                Dat is mijn uitgangspunt altijd geweest. Oh, ik heb ook fouten gemaakt, verkeerde kledingstukken aangehad van de verkeerde stof en zelfs dingen beweerd waarover ik later las of hoorde dat ze niet klopten. Ik heb echter wel altijd de kritiek die daarop kwam aanvaard en geprobeerd het zo snel mogelijk wel goed te doen. Ik herinner me nog steeds de eerste keer dat dat met mij gebeurde. Het was tijdens het slaan van de eerste paal van de gebouwen in Archeon in de herfst van 1991, toen we als LHO voor het eerst in het openbaar in onze kostuums verschenen. Een inmiddels goede vriend maakte toen de zeer terechte opmerking dat ze in de middeleeuwen vast geen van hardhout gedraaide pindabakjes van de HEMA gebruikten om uit te eten. Ik kreeg een rooie kop en heb zo snel mogelijk dat bakje vervangen door betere houten exemplaren. Ik ben hem daar nog altijd dankbaar voor en heb hem dat een paar maanden geleden ook nog eens verteld. Hij moest er hartelijk om lachen, maar was zelf het hele voorval glad vergeten.

Er zijn daarna nog honderden van die momenten geweest, niet het minst tijdens mijn studie geschiedenis, toen ik in zes jaar tijd veel meer (af)leerde over de middeleeuwen (en andere historische perioden) dan gedurende de vijftien jaar daarvoor. Ik wil eigenlijk graag dat de mensen die mijn kritiek ontvangen, diezelfde ervaringen krijgen en die op een positieve manier  kunnen verwerken in hun hobby (of werk). Meer niet. Maak er gebruik van, doe er je voordeel mee, maar trek je lange tenen in en blaas je korte lontje uit; ik val jou niet aan, ik wijs op iets dat niet klopt. En daar kun je van leren.

Geweten

Door vrienden word ik wel eens het geweten van het middeleeuwse re-enactment in Nederland genoemd. Ik weet niet of ik daar blij mee moet zijn. Gewetens hebben het meestal niet makkelijk. Ze worden dikwijls als lastig ervaren. Ik hoef alleen maar te kijken naar wat ik naar mijn hoofd krijg als ik op Facebook kritiek heb op een kostuum of de gebruikte heraldiek in een re-enactment setting. Ik schrijf daarover in het mission statement van deze blog.
                Discussies in de sociale media verzanden dikwijls ook in scheldpartijen waarbij op de man spelen niet wordt gemeden. Ook verzanden ze dikwijls in zaken die niets meer met het punt te maken hebben waar het mee begon. Ik heb daarom besloten mijn kritiek op zaken als kostuum, decor, accessoires, heraldiek, etc. in de vorm van een blog te gieten. Dit blog.
                Ik heb flink zitten zoeken naar een geschikte naam, tot ik me het wel het meest bekende gepersonificeerde geweten van de westerse media herinnerde: Japie Krekel. Of Jiminy Cricket, zoals hij in de originele tekenfilm Pinocchio (1940) heet. Walt Disney’s Pinocchio, de houten marionet die tot leven kwam, was gebaseerd op een boek van Carlo Collodi uit 1883. Daarin heeft een krekel inderdaad een heel klein rolletje en wel als de Sprekende Krekel in hoofdstuk vier. Hij wijst daarin de marionet op zijn verantwoordelijkheden, maar Pinocchio wordt boos en slaat de krekel met een hamer plat. Disney zag hier veel meer mogelijkheden en werkte het beest uit tot een full time geweten dat de pop overal volgde en hem tot vervelens toe de les las. De film is overigens een prachtig getekende maar nogal moralistische fabel geworden die helemaal paste in het brave wereldbeeld van middle class Amerika.
                Toen tijdens mijn vakantie in de Franse Drôme er een roodbruine krekel op mijn grote teen sprong en me ruim een minuut aan bleef kijken, wist ik dat ik hier iets mee moest. Omdat ik toch voornamelijk over middeleeuwse authenticiteit wilde schrijven moest het beest wel een middeleeuwse naam hebben. Krekel in het middelnederlands is Criekel en de verkleining van Jacob, waar wij Japie voor zeggen, was Copkin. Het allitereert ook nog lekker. Vandaar dus…
                De houtsnede van de krekel komt uit een laat vijftiende-eeuwse versie van de fabel over de krekel en de mier. Die is oorspronkelijk waarschijnlijk van de Griekse dichter Aisopos (Latijn: Aesopus) uit de zesde eeuw vC, maar middeleeuwse Nederlanders kenden hem uit de Esopet.